Wet inkomstenbelasting 2001 art. 9.4 ( tekst 2015)
9.4 Wel of geen aanslag
Wel of geen aanslag 1 Een aanslag wordt vastgesteld indien:
  • a. de verschuldigde belasting het saldo van de gezamenlijke voorheffingen en de voorlopige teruggaven (voorheffingssaldo), met meer dan € 45 te boven gaat, of
  • b. de belastingplichtige binnen een bij ministeriële regeling te stellen termijn aangifte heeft gedaan.
Geen aanslag 2 In andere gevallen wordt geen aanslag vastgesteld en worden voorheffingen niet verrekend.
Uitzonderingen 3 Het eerste lid, onderdeel a, is niet van toepassing: 4 Het derde lid, onderdeel a, is niet van toepassing indien een voorlopige teruggaaf is vastgesteld waarbij ook rekening is gehouden met negatieve bestanddelen van het belastbare inkomen, dan wel waarbij geheel of gedeeltelijk ten onrechte of tot een hoger bedrag dan in artikel 8.9, eerste lid, tweede volzin , is aangeduid, een verhoging van de gecombineerde heffingskorting volgens artikel 8.9 in aanmerking is genomen. In het laatste geval hoeft de belastingplichtige geen aangifte te doen indien de onjuiste verhoging blijkt bij de aangifte van de partner. 5 In het geval bedoeld in het eerste lid, onderdeel b, wordt, indien het voorheffingssaldo de verschuldigde belasting niet, of met niet meer dan € 14 te boven gaat, de aanslag vastgesteld op nihil. Daarbij worden de voorheffingen en de voorlopige teruggaven niet verrekend. 6 Indien een of meer voorlopige teruggaven zijn vastgesteld, wordt, indien volgens de vorige leden geen aanslag wordt vastgesteld, na verloop van de in artikel 11, derde lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen bedoelde termijn, een aanslag geacht te zijn vastgesteld tot het bedrag van de voorlopige teruggaaf of teruggaven. 7 Indien artikel 9.1, derde lid , toepassing vindt, is dit artikel van overeenkomstige toepassing met betrekking tot het gezamenlijke bedrag van de belasting en de premie voor de volksverzekeringen.